top of page
  • Peter Paul Witsen

Het materiaal van de planoloog


straatbaksteen van MEStreetart

Een bekende Noord-Hollandse kaasfabrikant laat zijn kazen voortdurend keuren. Een panel toetst op honderd kwaliteitskenmerken. Een kaas is overzichtelijker dan de leefomgeving. Hoeveel kenmerken heeft de omgevingskwaliteit dan wel niet?


Al meer dan dertig jaar geldt een hoge ruimtelijke kwaliteit, of omgevingskwaliteit, als doelstelling en toegevoegde waarde van de ruimtelijke ordening. Het begrip beklijft. Dat is een bijzondere verdienste, wetende dat vraag naar het eigen kennisdomein van de ruimtelijke planning zo oud is als de planning zelf. In een artikel uit 2010 wierpen de planningsonderzoekers Davoudi en Pendlebury deze vraag nog maar eens op.[1] Dat was wel wat schrijnend, want het artikel verscheen om honderd jaar academisch planningsonderwijs in het Verenigd Koninkrijk te vieren.


In het onderzoek naar de integraliteit van het ruimtelijke plan (waar dit blog een afgeleide van is), komt diezelfde vraag onvermijdelijk voorbij. De vraag naar de focus en de reikwijdte van een ruimtelijk plan hangt immers samen met de vraag naar de beoogde meerwaarde van zo’n plan. Dan blijkt dat ruimtelijke kwaliteit een veel te grofmazig criterium is.


Als het spannend wordt in de ruimtelijke ordening, is het zelden een beroep op ruimtelijke kwaliteit dat het pleit beslecht. Dat geldt zeker op hogere schaalniveaus dan de gebiedsontwikkeling, omdat de vormgevende component van het ontwerp daar niet aan de orde is. Wel een Lelylijn of geen Lelylijn, wel bouwen onder NAP of niet? Iedere keuze kan uitgelegd en uitgevoerd worden als een ingreep die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit of een ingreep die er juist afbreuk aan doet.


De keurmeesters van de Noord-Hollandse kazen weten precies hoe deze eruit horen te zien, horen aan te voelen en horen te smaken. De keurmeesters van de ruimtelijke kwaliteit kunnen alle kanten op.

 

Core business


Wat is dan wel de core business van de ruimtelijke ordening?


Die moet in elk geval gezocht worden in het ruimtelijke resultaat. Pleidooien voor de koppeling van visie aan uitvoering, voor participatie en voor een wetenschappelijke beleidsonderbouwing zijn allemaal relevant, maar niet uniek voor het ruimtelijke domein.


Toekomstonderzoek is evenmin de kern van de ruimtelijke ordening. Ooit waren prognoses en toekomstverwachtingen onderdeel van de planning, maar dat is tegenwoordig specialistenwerk. De ruimtelijke ordening krijgt ze aangeleverd met de opdracht ze ruimtelijk te integreren. Niet ‘ruimtelijk te faciliteren’, al is dat soms de verwachting vanuit aanpalende beleidsvelden.


Ruimtelijk integreren is veel meer dan het zoeken naar een geschikte plek. Het wil zeggen: het leggen van ruimtelijke samenhangen. Dat klinkt wel wat droog: ’de kern van de ruimtelijke ontwikkeling is het leggen van ruimtelijke samenhangen’. Maar het zoeken naar relevante samenhangen, het prioriteren daarvan en er vorm en inhoud aan geven, vraagt creativiteit en is uiteindelijk door en door politiek.


Er bestaat bijvoorbeeld onweerlegbaar samenhang tussen het aantal woningen dat ergens wordt gebouwd en het aantal parkeerplaatsen dat nodig is. Maar dat is bepaald geen onwrikbare samenhang. Meet je het aantal parkeerplaatsen af aan de planologische kengetallen? Kies je voor de markt en ga je mee met de wens van de ontwikkelaar om een grote en comfortabele parkeergarage te bouwen? Kies je voor een organische aanpak en wacht je af hoeveel auto’s de bewoners hebben voordat je een definitief parkeerterrein inricht? Of anticipeer je op een gewenste toekomst met veel deelmobiliteit, beperk je daarom het aantal parkeerplaatsen en zoek je naar andere samenhangen – bijvoorbeeld met de kwaliteit van de openbare ruimte en het fietsnetwerk?

 

Vier soorten samenhang


In mijn onderzoek maak ik onderscheid tussen vier soorten samenhang:

  1. Samenhang op locatie. Dit gaat bijvoorbeeld om inpassingsvragen, om erfgoed en bodemkwaliteit, maar heeft ook een sociale dimensie. Hoe ervaren omwonenden de ruimtelijke interventie en welke mogelijkheden biedt het hen om eigen activiteiten in hun leefomgeving te ontplooien?

  2. Samenhang in programma. Het verband tussen woningen en parkeerplaatsen is daar een voorbeeld van. Of tussen waterberging en natuurontwikkeling. Maar ook tussen natuurontwikkeling en parkeerplaatsen, of woningen en waterberging. Wie stelt dat we geen woningen moeten bouwen, maar buurten of steden, heeft een samenhangend stedelijk programma voor ogen.

  3. Samenhang via stromen. Een ruimtelijke interventie hangt samen met de ruimtelijke ontwikkeling op andere locaties als er veranderingen optreden in stromen tussen beide locaties. Als er meer of minder water naar die andere locatie stroomt, of de kwaliteit van het water verandert. Als de wind meer of minder schadelijke stoffen meeneemt. Als er verkeerseffecten optreden of ecologische verbindingen beïnvloed worden.

  4. Samenhang via gedrag. Dit is vooral indirect bedoeld: een ruimtelijke interventie op één plek hangt samen met de ontwikkeling op een andere plek als die inspireert, kennis oplevert of nieuwe kansen openlegt. Het is een vorm van samenhang die minder vaak op de voorgrond staat, maar soms doelbewust wordt opgezocht, bijvoorbeeld als een project een grotere ontwikkeling moet aanjagen.


Het aantal samenhangen dat op deze manier aan een enkele interventie verbonden kan worden, is immens. Er is veel vrijheid in de vorm en inhoud die zo’n samenhang kan krijgen. Dat geldt zowel op projectniveau als op systeemniveau. Denkbare samenhangen zijn ongelijksoortig, tot op zekere hoogte onvoorspelbaar, doen zich voor op korte of juist lange termijn. Vaak zijn ze maatschappelijk omstreden en ze hebben allemaal hun keteneffecten. In de praktijk is altijd onzeker of andere, al dan niet bewust genegeerde samenhangen niet zullen overheersen.


Je weg kunnen vinden in dit woud van ruimtelijke samenhangen en er de weg in kunnen wijzen – dat is wat een planoloog doet. Die samenhangen zijn het materiaal van de planoloog. Zoals melk, zuursel, stremsel en pekel het materiaal van de kaasmaker zijn.

Als de nagestreefde ruimtelijke samenhangen zich daadwerkelijk manifesteren, mag je spreken van een planologisch succes en een hoge ruimtelijke kwaliteit.

 

Niet gegund


Maar het moet gezegd: het is de planoloog niet altijd gegund. Niet iedere bestuurder en ontwikkelaar zit te wachten op een verhaal over samenhangen. Ze vinden het onnodig complicerend. Aan de andere kant verabsoluteren sommige wetten een ruimtelijk programma zodanig dat er geen ruimtelijke ordening meer mogelijk is. Er is een groot verschil tussen juridische bepalingen die stellen dat een waarde of belang altijd een herkenbare component moet zijn van de gezochte samenhangen, zoals veel voorkomt rond erfgoed (het credo is niet voor niets ‘behoud door ontwikkeling’), en juridische bepalingen die veel vormen van samenhang bij voorbaat uitsluiten, zoals de Natura 2000-regels.


Lichtzinnige ontwikkelaars (publiek of privaat) en hermetische regelgeving slaan de planologie haar materiaal uit handen. Als hermetische regelgeving het antwoord is op lichtzinnige ontwikkelaars, valt de ruimtelijke ordening tussen wal en schip.


De foto toont een straatsteen van MEStreetart


[1] Davoudi, S. en J. Pendlebury (2010), Centenary paper: The evolution of planning as an academic discipline. Town Planning Review 81 (6): 613-645.

178 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page