top of page
  • Peter Paul Witsen

De makke van de optelsom


‘Iedere centimeter is ingevuld en volgeschreven. Tegelijk zie je dat alle ontwikkelingen waar we middenin zitten méér ruimte vragen.’ Het zijn woorden van de demissionaire minister voor ruimtelijke ordening, Hugo de Jonge, in Trouw (8 november 2023)[1]. Beide zinsdelen zijn waar, hoewel misschien wat absoluut gesteld. Maar in combinatie zetten ze de ruimtelijke planning op een onmogelijk spoor. Het spoor van de optelsom, de overlopende emmer, alsof we twaalf liter water kwijt moeten in een emmer van tien liter. Dat past niet. Hoe komen we daaruit?


Combineren, is het antwoord van De Jonge zelf. ‘Bijvoorbeeld landbouw en natuur sámen’. Intensiveren, had hij ook kunnen zeggen. Met een doordacht ontwerp en een adequate uitgiftestrategie kan je een berekende ruimtebehoefte van twaalf hectare bedrijventerrein kwijt op pakweg tien hectare. Je kunt dat doen in combinatie met waterberging en voorzieningen voor de biodiversiteit. Maar dan nog steeds is er een terrein van tien hectare nodig.


Ruimtelijke ordening is geen algebra. 1 + 1 is in de ruimtelijke ordening geen 2, ook geen 3, maar moet naar 1. Hoe krijgen we dat voor elkaar?


Instabiele waarden


Er zit veel ontkenning in een opvatting van ruimtelijke ordening als optelsom. Laten we voor het gemak opschalen van De Jonge’s centimeter naar een hectare. Iedere hectare Nederlands grondgebied is in gebruik. Die vertegenwoordigt waarden. Waarden in meervoud; een ecologische, een culturele en een financiële waarde, een maatschappelijke en economische waarde, maar ook een emotionele waarde voor iedereen die deze hectare tot de eigen leefomgeving rekent. Die waarden hebben één ding gemeen. Ze zijn instabiel.


Dat geldt ook voor de tien hectare die we nodig hebben voor het intensief te gebruiken, natuurinclusieve en klimaatadaptieve bedrijventerrein. Laten we zeggen dat het, niet ongebruikelijk, om agrarisch productieland gaat op korte afstand van een oprit naar de snelweg. Waar het open land voor de boer wellicht niet alleen een inkomstenbron, maar ook een levensvervulling is, kan het voor bewoners van de naburige stad staan voor ademruimte, de laatste boer in de stad, zicht op de horizon. Zeker als die boer weet om te schakelen naar een duurzame bedrijfsvoering en contact legt met de stedelijke cultuur, bijvoorbeeld met een pluktuin of verkoop aan huis. Die waarden verdwijnen met de ontwikkeling tot bedrijventerrein, hoe groen ook. Het zou veel mensen teleurstellen.


Totdat de ruimtebehoefte zodanig oploopt, dat bewoners niet meer snappen waarom alles in de stad zo opgehoopt is, terwijl er een paar kilometer verderop tien hectare open land open ligt te zijn. Wie dit mechanisme wil begrijpen, moet de roman Publieke Werken van Thomas Rosenboom nog maar eens lezen. Hoe een vioolbouwer die dapper stand houdt tegen de macht van het grote geld, gaandeweg transformeert in een koppige paria die de ontwikkeling van de stad blokkeert. Zonder dat de man zelf verandert.


Mensen veranderen natuurlijk wel. Als maatschappij en individueel. De boer wordt ouder, krijgt er misschien minder zin in, vindt geen opvolger en laat de boel een beetje versloffen. Als dat gebeurt, loopt de agrarische waarde terug, maar verandert ook de manier waarop buitenstaanders tegen het terrein aankijken. Een bedrijventerrein, voorzien van waterberging en natuurvoorzieningen, kan ineens een welkom alternatief blijken. Ook dan kan verzet tegen het verlies van culturele of emotionele waarden omslaan.


Band


De financiële waarde van de grond neemt toe, alleen al met het nadenken over de ontwikkeling tot bedrijventerrein. De economische waarde neemt toe zodra het eerste bedrijf er gevestigd is. De ecologische en de maatschappelijke waarden nemen toe met de groenblauwe maatregelen.


Wie er werk vindt of er een eigen onderneming kan vestigen, ontwikkelt een band met het terrein. Dat geldt ook voor wie er niets te zoeken heeft, maar wel geregeld passeert. Of dat een positieve of negatieve band is, hangt heel erg af van het architectonisch ontwerp. Maar misschien hangt het ook samen met de bedrijven die zich er vestigen. Zijn dat NV’s die alleen op de goede bereikbaarheid afkomen, of familiebedrijven met een iconische status in de lokale gemeenschap? Begrijpen passanten wat er gebeurt in de bedrijfspanden? Dat zijn vragen die er uiteindelijk meer toe doen dan de vraag of het lukt om precies 10 hectare bedrijventerrein weg te zetten.


Dat is de eerste ontkenning in de optelsom. Iedere centimeter is ingevuld en volgeschreven, maar hoe die is ingevuld en wat er staat geschreven, kan zomaar veranderen. Ook zonder planologische interventie.


Meer


De andere ontkenning zit in het tweede deel van de optelsom. ‘Alle ontwikkelingen vragen om meer ruimte’. Hoewel er natuurlijk ook vormen van ruimtegebruik zijn waar we afscheid van zullen nemen, is het wel zo realistisch om te veronderstellen dat alle nieuwe ontwikkelingen bij elkaar, netto, om meer ruimte vragen. We hebben tenslotte ook te maken met een groeiende bevolking.


Maar preciezer dan ‘iets meer’ of ‘veel meer’ ruimte kan het antwoord nooit worden. Zeker niet in een periode van transitie, als plotseling nieuwe technologieën een doorbraak beleven, met weer heel andere ruimtelijke effecten. Dan heeft elk getal, elke bandbreedte, een hoge mate van willekeur.


Als het groenblauwe bedrijventerrein in 2030 voorziet in de laatste hectares van de prognose, melden zich de dag daarna weer nieuwe ondernemers, op zoek naar nieuwe vestigingsruimte. En, zal je altijd zien, in 2031 blijken toch andere middelen meer geschikt om de biodiversiteit te vergroten, en zijn er betere technieken op de markt om regenwater op te vangen en te benutten. De optelsom kan nooit rond komen. Om een andere populaire metafoor te gebruiken: de puzzel kan nooit worden gelegd.


Ruimtelijke planning draait om het leggen van samenhangen. Een goede ruimtelijke planning vindt oplossingen om verschillende opgaven en gebiedswaarden met elkaar te verbinden. Dat gaat over de toekomst, maar is altijd gegrondvest in de kennis en de opvattingen van nu. Dat ‘nu’ is relevant voor de actuele ontwikkelinitiatieven, maar voor de volgende generatie ontwikkelinitiatieven alweer een stuk minder.


Welke conclusie moeten we daaraan verbinden?


Integratief


Uitgangspunt van de ruimtelijke planning moet de beweging zijn. Het is de kunst om ieder ontwikkelinitiatief zo te situeren en vorm te geven, dat lokale waarden er zoveel mogelijk op vooruitgaan en andere transities en opgaven zoveel mogelijk worden ondersteund. Inspelend op de kennis en de opvattingen van nu. Of het nu gaat om natuurontwikkeling of aanleg van infrastructuur, om woningbouw of een windmolenpark.


Je zou het, met een weinig gangbaar woord, ‘integratief’ kunnen noemen: vanuit een specifieke opgave zoveel mogelijk verbanden leggen. Het programma Ruimte voor de Rivier werkte op die manier. Het vraagt veel, van het participatieproces maar zeker ook van de planologen en ontwerpers die de gewenste samenhangen boven tafel moeten krijgen, soms tegen de efficiëntie-reflex van de initiatiefnemer zelf in.


Een integraal ruimtelijk plan[2] is niet het meest geëigende instrument om deze samenhangen op te sporen. De timing moet maar net goed vallen, het abstractieniveau is te hoog voor een zorgvuldige afstemming met lokale waarden en de reikwijdte is te breed voor zulke intensieve processen.


Dat maakt integrale ruimtelijke plannen niet overbodig. Ze blijven relevant als toekomstonderzoek en inspirerend narratief, als platform van afstemming of als politieke stellingname over generieke ontwikkelprincipes. Maar een integraal ruimtelijk plan kan niet het centrale, strategische document in de ruimtelijke ordening zijn.


[1] https://www.trouw.nl/politiek/minister-de-jonge-alles-kost-meer-ruimte-maar-meer-ruimte-is-er-niet~b7c0acc4/ [2] in de blogpost van 8 november gedefinieerd als een plan dat ‘voornemens combineert over ruimtelijke invloeden van alle opgaven waar de planhouder zich voor gesteld ziet’.

154 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page